zwart
zwart: < L. sordes onreinheid < sordidus vuil.
zwart: < L. sordes onreinheid < sordidus vuil.
zwavel: < L. sulpur zwavel.
zweep: < ON. sveipa sligeren.
zwemmen: < ON. sveima heen en weer gaan.
zwendelaar: < Eng. swindler oplichter < HD. schwindeln niet eerlijk, vreemde zijn.
zwengel: < MNl. swengel slinger < zwenken.
zwenken: < MNl. swenken zwaaien, slingeren < OI. svajate hij omslingert.
zweren 1. : < MNl. sweren officiele belofte verklaren.
zweren 2. : < MNl. swieren pijn doen, pijn hebben > swere ziekte, pijn, zweer, gezwel.
zwerven: < OFries swerva bewegen, kruipen < Got. afswairban afvegen.
zweten: < MNl. sweten < OHD. sweizen branden.
zwichten¹: < MNl. swichten tot rust komen < HD. beschwichtigan kalmeren.
zwichten²[zailen]: < OHD. sweifan winden.
zwindel: <
zwoegen: < Got. gaswogjan zuchten.
zygomorf:
zygoot: < Gr. zugotos onder een juk gebracht.Waar komen onze nummers vandaan?