-isch

-isch: <HD. -isch . Duid een afleidingen aan van a) stam- en volksnamen: Belgisch, Frankisch, Gotisch, Semitisch; b) toponiemen: Arabisch, Aziatisch, Dorisch, Scandinavisch; c) eigennamen: draconisch, homerisch; d) andere persoonsaanduidingen van uitheemse herkomst: gigantisch, poëtisch, pedagogisch, socialistisch; en e) andere Romaanse woorden op Latijn -icus, Frans -ique etc. (veelal zelf weer ontleend aan Griekse woorden op -ikós): chemisch, elektrisch, fantastisch, kritisch, lyrisch, technisch, typisch.
De spelling -isch werd in 1954 niet vereenvoudigd tot -ies, zoals mensch wel werd vereenvoudigd tot mens.