zenden

zenden: < ON. senda < Got. sandjan sturen.

zenuw

zenuw:< MNl. senuwe < ON. sin(a) < OI. snavah zenuw.

zes

zes: < L. sex zes.

zetten

zetten: < MNl. setten plaatsen.

zeven

zeven: < Got. sibun.

zeven

zeven: < Got. sibun < L. septem zeven.

zever

zever: < OFries. sever kwijl.

zich

zich: < HD. zich.

zicht

zicht: < O.Fries. sia < Got. saihwan < L. sequi volgen.

ziekte

ziekte: < MNl. siecte < OFries. siukte ziek zijn.

ziel

ziel: < MNl. siel < O Fries sele < OEng. sawol geestelijke deel van de mens.

zien

zien: < OFries. sia < Got. saihwan < L. sequi volgen.

zier

zier: < MNl. siere klein insek, iets kleins < OHD. siuro < L. siro

zigzag

zigzag:< Fr. zig-zac < HD. zick-zack klanknabootsend van een zag, en daar me bedoelt de gekarteld rant van een zag.

zij

zij: < Ohd. sin < L. est.

zijd

zijd: < MNl. side < ON. siĆ°r.

zijn

zijn: < Gr. esti.

zilver

zilver: < Got. silubr < Heb. tsaraf smelten, raffineerde.

zinsnede

zinsnede: < zin < MNl. sin richting, begrip < OE. sinnan reizen, streven < L. sentive bemerken, menen + snede < MNl. snede < OFries. snethe het scherp van een mes